Pagina 6 van 10 pagina's ‹ First < 4 5 6 7 8 > Last ›
#255 KASPER & DE TEHUIZEN HOOFDSTUK 2 (vervolg)Het leek wel of m’n broer werd klaargemaakt voor een lange reis naar een oord waar de mensen niet te vertrouwen waren en waar hij bij aankomst beroofd zou kunnen worden van al z’n kleren. M’n moeder naaide voorbedrukte ‘naampjes’ in kragen, broekbanden, onderbroeken, hemden, sokken, truien, T-shirts en overhemden. M’n vader timmerde een speelgoedkist en hing er een zwaar hangslot aan, ‘omdat eigenlijk niemand daar z’n eigen speelgoed mee naartoe neemt’.
We moesten lang rijden voor we er waren. Net als alle inrichtingen voor ‘zwakzinnigen’ zoals verstandelijk beperkten toen genoemd werden, lag het tehuis ver buiten de bebouwde kom, afgekeerd van het dagelijkse leven. Vanwege een flinke strook bomen en duindoorns was het gebouw onzichtbaar vanaf de weg, terwijl het vanaf de zeekant gezien verborgen werd door duinen.
In die afzondering van inrichtingen en tehuizen zou trouwens spoedig verandering komen. Maar nu nog even niet.
Het meest van alles herinner ik me de geur in dat tehuis. Van de eet-speelzaal tot in de slaapkamers rook het naar het scherpe ontsmettingsmiddel Lysol, gecombineerd met de lucht van te lang gekookte groenten. Een ziekenhuislucht, ingebed in een weeë luierstank van kokende aardappels en groenten, afkomstig uit de enorme keuken van Het Anker.
Die lucht, zou ik later merken, hing er altijd. Ik kan er niet aan denken zonder ook de polslinten voor me te zien waarmee sommige bewoners door de groepsleiders ’s nachts aan hun bedden werden vastgebonden. Voor je weet maar nooit.
Tot mijn genoegen kan ik melden dat dit tehuis met tralies en al is afgebroken. Twee keer ben ik er naderhand met Kasper wezen kijken en hij noch ik herkende er iets.
Desondanks ben ik niets vergeten. Als ik een enkele keer in de verleiding kom te denken dat het vroeger beter was in de zorg, dan hoef ik alleen maar tegen mezelf te zeggen: ‘Het Anker’ – en ik ben weer helemaal bij de tijd.
Er gebeurden ook goede dingen. Bij een feest ontmoette ik Bok-Suï-Tan. Hij was vijf jaar ouder dan ik en kwam net uit militaire dienst. Nu zat hij in het eerste jaar van een kunstacademie in het oosten van het land. Omdat hij zich zal ontpoppen als de enige held van de komende twee hoofdstukken, is het belangrijk hem degelijk te introduceren.
[Volgende keer: over Suï en een kleine geschiedenisles.]


#254 KASPER & DE TEHUIZEN - HOOFDSTUK 2
2. TIENERJAREN EN HUIS HET ANKER
Rond zijn twaalfde jaar begon Kaspers haar enorm te krullen.
We waren inmiddels weer verhuisd. Nu naar het westen van het land. Natuurlijk woonden we wel weer op een rijtje.
Kas trok iedereen omver als hij bang was. Ook mij.
Bij ons thuis waren we inmiddels allemaal bang voor honden geworden. M’n vader nog het minste. Maar: ’ Een hond is een wapen!’
Gelukkig waren er binnen geen honden.
Met een vriendinnetje probeerde ik Kasper te leren schrijven. We probeerden het een paar weken, maar…
Het was bij ons thuis nog steeds anders dan bij anderen thuis. Maar nu was het MOEILIJK ANDERS geworden.Ik dacht, ik hoopte eerst nog dat het door de honden kwam…
Kasper ging overdag naar een speciale school bij ons in de buurt. Later werd hij elke dag gehaald en gebracht door een speciale taxi-bus om naar een speciale school te gaan die helemaal in een andere plaats lag. Rond Kasper werd alles ’ speciaal’. Volgens mijn moeder vereenzaamde hij bij ons thuis. Ik speelde niet meer met hem zoals vroeger en onze jongste broer had z’n eigen vriendjes. Mijn moeder kon Kasper nooit alleen thuis laten; zij voelde zich opgesloten in eigen huis. Het viel me op dat ze er soms twintig jaar ouder uitzag dan ze was (42).
En zo kwam het dat Kasper al op zijn zestiende voorgoed uit huis moest. Ik was het daar niet mee eens. En m’n jongste broertje ook niet. Het voelde of Kasper verstoten werd, ook al zei m’n vader dat Kas elke veertien dagen een weekend zou komen logeren.
MORGEN: HUIS HET ANKER en KENNISMAKING MET DE ENIGE HELD VAN DIT HOOFDSTUK EN VAN DE VOLGENDE HOOFDSTUKKEN.


#253 DE KAPITEIN VAN ‘T EX-KOFSCHIP
Zie dat schip eens varen, terwijl niemand weet hoe het eruitziet. En die naam! Die ‘ex’ bij de boeg, alsof het schip zelf verleden tijd is.
En tóch bestaat het, ex of niet. Kijk, daar komt het langszij. Het schip is slecht verlicht.Hangt er een oude olielamp aan de boegspriet? Dat is niet goed zichtbaar vanaf hier. Maar bij helder weer lijkt de ‘T’-vorm van de mast duidelijk te zien. De kapitein heeft de ‘e’, de ‘i’ en de ‘o’ overboord gegooid: een zeldzaam geval van klinkerhaat.
De kapitein ( een vrouw) beweert echter een liefhebber van Derek Walcotts poëzie te zijn. Die man was onder ons gezegd een klinkervreter: ‘a moon ballooned up from te Wireless Station. O/ mirror…’
Meer zeg ik niet. Lees zelf maar in Another Life. Of beter: Omeros. Levendiger dan Homerus. De kapitein valt bij Homerus in een ronkende slaap.
‘Te weinig van dattum,’ zegt ze dan verontschuldigend. ‘Die oude Grieken hè.’ Dat is een puntje waaraan ze nog moet werken, beweert ze. (Dat gaat ze niet doen. Dat weet ik van tevoren. Verheug je nergens op, oude Griek.)
Intussen stuurt ze haar schip voorzichtig om een klip waar de bemanningsleden ijskoud op aan willen sturen: de tegenwoordige tijd. Ja hallo! Alsof ‘t ex-kofschip een tijdmachine is en alles wat onomkeerbaar is, kan beredderen in het heden. Dan wil iedereen wel meevaren, nietwaar?
Een enkele keer wordt de kapitein moe van haar schip. Zo boeiend is het niet om vanaf een ezelsbrug commando’s te geven. Het komt voor dat ze tijdens de tocht onbedaarlijk moet lachen. Midden op zee. Ze schrikt er zelf een beetje van. Heeft ze in haar twintiger jaren te veel Albert Camus gelezen soms? Is ze zo doorspekt geraakt van Het Absurde dat ze zelfs haar eigen schip als een absurd vaartuig ervaart? En als een kapitein haar eigen schip niet serieus neemt, wie dan wel? Staat er aan de kant een houder van sexy fokschapen te grinniken?
Hier moet ze oppassen. Ze zegt tegen zichzelf: ’t Ex-kofschip is níet absurd. Schrijf dat honderd keer honderd keer op. Herhaling is de kracht van de reclame.’
Maar op winderige avonden, als de voltallige bemanning ligt te muiten in het ruim, als de golven tegen de boeg beuken en het zeewater in wraakzuchtige plassen over het dek spoelt… Tsja. Dan komt het voor dat de kapitein zichzelf vanaf de wal op haar ezelsbrug ziet staan.
Ze draagt een verweerde, gele oliejas en een zuidwester. Ze is nog kleiner en ieler dan in het echt. Haar pijp is uitgewaaid. ’t Ex-kofschip kraakt van het vooronder tot aan de top van de mast. Het schip is een stip op zee en de kapitein is een molecuul in die stip. Hoe onbeduidend moet iemand worden voordat ze er eindelijk van doordrongen raakt dat mens en muis evenveel rechten hebben? Wie denkt ze wel dat ze is, huh?
‘Jij wordt straks mèt je schuit begraven,’ zegt haar schaduwkapitein vanaf de wal. ‘Iemand zal op je grafsteen beitelen: “Zij bestede te veel aandacht aan haar schip”. ‘Ha, ha. Net goed.’
Dat zet de echte kapitein niet in haar logboek. Lullige spelgrappen vanaf de wal ondermijnen haar moreel èn dat van de bemanning. Om hier vanaf te komen, tekent ze snel haar schip. Maar neem haar alsjeblieft niet al te serieus. Het is zo’n type… Kweenie hoor. Alleen thuis is ze thuis, snap je? En streng! Oeh! Een baard op de tanden. Yek. Je mag nooit eens een spelfout maken met je werkwoorden.


#252 EEUWIG NU
In Trouw schreef dichter en leraar Nederlands Coen Peppelenbos (ook van website Tzum) een angstaanjagend artikel. Daarin staat dat een tweedegraadsleraar Nederlands binnenkort geen literatuurgeschiedenis van vóór 1880 meer hoeft te doceren. Wie in dit seizoen nijdig tussen de tanden sist dat ‘Sinterklaasss een kinderfeessst isss’, en ‘zwarte piet een traditie die bewaard moet blijven’, die zou zich beter eens kunnen bekommeren om onze literatuur.
Met de zwarte piet gaat er hooguit wat zwarte schoenverf verloren. En natuurlijk het racistische deel van een traditie. Maar met het wegvallen van kennis over oude teksten sneuvelt er een wereld. Dan is het altijd nu geworden. Wat een afgrijselijke gedachte.
Tweedegraadsdocenten hoeven zelfs geen schrijvers van vóór 1880 gelezen te hebben. Valt de Sara Burgerhart definitief uit de boekenkast? In m’n eigen lespraktijk merk ik dat het verdwijnen van de lange, verplichte leeslijst (Nederlandse literatuur) ver strekkende gevolgen heeft. Er ontstaat een breuk met het verleden. En er is meer aan de hand.
Daarbij moet ik direct opmerken dat in de jaren van de verplichte, lange leeslijst het gros van de leerlingen (volgens mij) evenmin van lezen hield als nu. Ze werden gedwongen. Ze lazen in elk geval de uittrekselboeken, of uittreksels van de uittrekselboeken. Alle leerlingen, van mavo tot gymnasium, wisten wie Vondel was. (Dat was een zeventiende-eeuwse dichter met een band- en garenwinkeltje in Amsterdam. Hij schreef ‘De’ Gijsbrecht.) Ze wisten dat ‘Marieke’ - de minst originele aller voornamen - reeds gebruikt werd in de middeleeuwen. Er werd een gemeenschappelijke kennisachtergrond gecreëerd: kennis van de Nederlandse literatuurgeschiedenis- vanzelfsprekend inclusief de literaire werken die in de voormalige koloniën geschreven waren.
Het wegvallen van de verplichte, lange leeslijst is er volgens mij mede debet aan dat veel studenten nu moeite hebben met tekstbegrip en met het schrijven van een scriptie in helder Nederlands. (De andere twee schuldigen zijn: wereldwijde impopulariteit van de geesteswetenschappen en voorkeur voor het Engels als voertaal in het onderwijs.) Het vak Nederlands is op alle niveaus (van middelbare school tot hbo) uitgehold tot aanleren van competenties (grammatica) waaraan je alleen iets hebt als je een taaltoets moet doen.
Vergeten is dat kinderen door verplicht veel romans te lezen, (of uittrekselboeken) gaandeweg een woordenschat opbouwen. Bovendien krijgen ze inzicht in complexe tekst-structuren en in het correct bouwen van zinnen. Lezen van literatuur levert inzichten op in het leven van derden, in andere tijden, in gebeurtenissen op andere continenten. Een vaardige lezer krijgt plezier in taal, in hoe iets gezegd wordt.
Nu dreigt de toegang tot het verleden geblokkeerd te worden omdat men oudere bronnen niet meer wil, of kan lezen. Daarmee zal ook het begrip wegvallen van hoe situaties van nu zijn ontstaan door gebeurtenissen in het verleden.
Hier en daar staat er nog een oude schoffel overeind die weet wie Rheinvis Feith was en wat hij geschreven heeft. Maar verder? Weet jij waarom het juist níet Barbertje was die moest hangen? En wie Barbertje was? De auteur Multatuli vind ik een eikel. Maar nog erger dan zijn boeken vind ik het gegeven dat er straks niemand meer is die ze leest.


#251 KURKUMA- BANAAN-O- RAMA
‘Welkom in het vrije Westen!’
Dat zei ik vroeger als ik m’n jongste broer uit een goed doorrookte bus van de Euroliner afhaalde. Dat was zo’n vijf jaar na de val van het IJzeren Gordijn, waaraan ook ik kennelijk moest wennen. Een decennium later zou ik het wel uit m’n hoofd laten zoiets te zeggen. Bepaalde grappen vallen minder goed bij mensen die geëmigreerd zijn naar dat grote, vierkante land in het noordoosten. Ja, daarzo.
Weer een decennium later hoop ik maar dat hij daar dit stukkie leest. Want ik wil hier vertellen hoe ook ‘verwende westerlingen’ van etenswaren een gezichtsmasker kunnen maken. Zeker wel.
Dat masker was een tip van een leerling. ‘Meng twee theelepels kurkuma met een pot magere kwark. Even laten intrekken… Wegschrobben met een washandje. Met jouw huid zie je er misschien een beetje geel uit naderhand.’
Later, volgens m’n dochter, zag ik geel als een banaan. Ik rook niet naar iemand die een ‘stimulerend’ gezichtsmasker gedragen had. Wel naar een fris bijgerecht uit de Indiase keuken. Die lust ik graag, net als Indisch eten. Zodoende was ik er in aantrekkelijkheid op vooruitgegaan. Voor even paste ik, naar mijn idee, bij de tropische plantenkas van Blijdorp waar ik ’s avonds geregeld langs fiets.
Die kas is mooi, maar ik bewonder hem op afstand, vanachter een hoog hek.
Soms beeld ik me echter in dat er door de ramen van de ronde kas extra licht kiert dat speciaal voor mij is aan gedaan. Iemand binnen weet het: tegen halftien komt ze langs. De lampen boven de strelitzia’s en de epifyten gaan aan. Het gedempte, groene waas dat door de beslagen kasramen schijnt, krijgt er een heldere toon bij.
Binnen is het warm. Ik ga aan zo’n tafel bij de vijver zitten, verborgen en veilig tussen de tropische planten en ik kijk naar de oranje vissen in de vijver. Inmiddels herkennen ze mij. Met hun zoenlippen kussen ze even de waterspiegel en happen ze naar de broodkruimels die ik uit een zak van m’n regenjas schud.
Is het een plek om in te wonen? Als hij niet onbereikbaar ver achter een hek zou staan, als hij niet hoorde tot het publieke domein dat overdag van iedereen is, dus van niemand in het bijzonder, als er … Tsja, tsja… Te veel ‘als’.
Daaraan moest ik denken, ruikend naar kurkuma, ook denkend aan een broer, daarzo in Polen waar eveneens een tropische plantenkas staat, midden in de kou.
Wat ver weg is, komt door een geur even dichtbij. De geur mag blijven.
Maar morgenochtend hoop ik niet meer banaankleurig te zijn. Beter ei-geel, de kleur van afgehard, doordeweeks realisme.
Ps. De Blijdorp-kas is nu vanaf de weg onzichtbaar geworden. Iemand heeft een grote, groene container bij het hek geplaatst. Tegen inkijk?

