Pagina 4 van 10 pagina's ‹ First < 2 3 4 5 6 > Last ›
#265 KASPER & DE TEHUIZEN (vervolg hoofdstuk 3)GERED DOOR DE STAAT
Het werd zomer. Ik slaagde, vraag me niet hoe, voor het eindexamen aan de middelbare school. Ons ouderlijk huis zou met hulp van mijn voogdes verkocht worden.
Van de Nederlandse Staat kreeg ik maandelijks een wezenuitkering die ik zou blijven ontvangen zolang ik studeerde. De uitkering werd aangevuld door m’n vaders pensioen en was royaal in mijn ogen. Met m’n vijftienhonderd gulden in de maand kon ik een huisje huren, gas, licht en telefoon betalen, eten, kleding, openbaar vervoer, studie- alles.(Wie nu wees wordt, heeft het trouwens financieel aanzienlijk moeilijker, maar dit terzijde.)
Kasper werd in meer opzichten opgevangen door de staat. Hij was door onze ouders al ingeschreven voor een van de eerste gezinsvervangende tehuizen voor verstandelijk gehandicapten in Nederland.
Zou hij toegelaten worden?
Een bepaalde mate van zelfstandigheid was een vereiste: jezelf kunnen aankleden, bijvoorbeeld…
Ik moest altijd de douche voor hem aanzetten zodat hij zich niet zou branden aan heet water.
‘Zo moet het!’


#263 KASPER EN DE TEHUIZEN (vervolg hoofdstuk 3)
Met twee bussen (één keer overstappen) haalde ik Kasper om de veertien dagen op uit kortverblijfhuis Het Anker voor een weekend thuis in Capelle aan den IJssel.
Oh Capelle, land van de lamelle!
(Correctie: die lamellen waren er toen nog niet, die kwamen later, toen ik al verhuisd was. Voor de ramen van ons oude huis kwamen ze ook te hangen.)
’ Hoi Suï.’
’ Mis je papa en mama?’
’ Die zijn dood. Dood. Hè, Suï. Ik wil een poppenjurk kopen.’ - ‘Ja Kas, we moeten er allemaal aan wennen.’
’ Kom, we gaan boodschappen doen.’ - ‘Ik wil me verkleden als de Man van Tollund.’
‘Je kan niet als de Man van Tollund mee naar de supermarkt.’
‘Dan ga ik als indianenmeisje!’
’ Je bent toch geen meid Kasper.’ - ’ Ach, wat geeft dat nou.’ - ’ Het circus Jeroen Bosch.’
Buurtbewoners…
Ik krijg heimwee bij het zien van rijtjeshuizen in het algemeen, hoewel ik nooit meer in zo’n wijk wil wonen. De wetenschap dat de voordeuren in die wijken met moeite opengaan, de gedachte dat ze daar tegenwoordig vermoedelijk aan buurtpreventie doen en elkaar met hun groepsapp waarschuwen als er een jongen met een hoodie op door de buurt loopt…
Ik weet het: ik sta stram van de vooroordelen. Daar werk ik aan. Dan zeg ik tegen mijzelf dat lang niet iedereen in zo’n wijk angst heeft voor ogenschijnlijk vreemde buren. Er bestaan altijd uitzonderingen.
Ik heb er in elk geval één gekend, ze was mijn overbuurvrouw: held nummer twee. Een officiële dit keer, een verzetsheld, een vrouw die in WO II redacteur geweest was van verzetskrant De Vrije Alkmaarder. Na de oorlog was ze een van de eerste vrouwelijke hoofdredacteuren van ons land. Misschien zelfs de eerste.
Als enige in deze graphic novel, noem ik haar bij haar echte naam: Elly Tas-Callo, een vrouw over wie een historicus een monografie zou moeten schrijven. Ze overleed in een Joods bejaardentehuis in Amsterdam. Nu kan ik alleen nog schrijven: dank u wel dat ik in slapeloze nachten aan uw mooie glazen tafel mocht zitten en dat u naar me luisterde; dat Suï uw auto mocht lenen om Kasper mee te halen en te brengen naar Het Anker.
U bent de uitzondering.
De boeken die ik van u kreeg, over kranten en beeldende kunst, staan nog steeds in m’n kast. En als hier heimwee en sentiment beginnen te knagen, dan denk ik aan U, als voorbeeld van iemand die het er nooit bij liet zitten.
[ Volgende keer: hulp van de Nederlandse Staat en een dans.]


#262 Joseph Beuys wil een boterham
In de film Werke ohne autor van Florian Henckel von Donnersmarck komen scènes voor met de beroemde Duitse kunstenaar Joseph Beuys (1921-1986). Hij wordt met verve geacteerd, daar niet van. De mythe die Beuys verzonnen had rond z’n werk en z’n persoon wordt in de film echter niet als verzinsel naar voren gebracht.
‘Beuys’ gunt het hoofdpersonage van de film een kijkje onder de hoed die hij altijd droeg. Zo zien ook wij wat eronder verborgen gaat: een afzichtelijk verminkt schedeldak. Dat zou hij opgelopen hebben tijdens een vliegtuigongeluk op de Krim, waar hij vervolgens gered zou zijn door Krimtataren die hem met vilt en vet van z’n brandwonden genazen. Mooi verhaal, dat spreekt. Wel verzonnen. Kunstenaars hebben een mythe nodig om hun werk aan de man te brengen.
Hierdoor moest ik denken aan een ander Beuys-verhaal. Geen mythe dit keer, maar waar gebeurd; een typisch Hollandse geschiedenis die zich afspeelt in de jaren tachtig op de kunstacademie in Rotterdam.
Daar hield Joseph Beuys een lezing over vilt en vethoeken en hoe deze tot de kern van z’n kunstenaarschap behoorden. Vervolgens wilde hij iets eten. Maar het personeel van de academie had er niet op gerekend dat Beuys trek zou kunnen krijgen. Een lunch stond niet op de begroting, kennelijk. Misschien ook vond men het overbodig zo’n goedverdienende kunstenaar een kop koffie en een broodje uit de kantine aan te bieden. Intussen rammelde de maag van Beuys.
Een academiedocent kwam op het idee een student aan te spreken die een volle boterhamtrommel bij zich had.
‘Mag Joseph Beuys van jou een boterham?’
‘Nee,’ antwoordde de student, ‘ik heb zelf nog niets gegeten.’
Zo is het gegaan en verder zeg ik niets.
Tsja.


#260 KASPER & DE TEHUIZEN (VERVOLG HOOFDSTUK 3)
NACHTMERRIES
(Kasper zestien jaar.)
Intussen in Het Anker
’ Je broer heeft een stukje speltherapie nodig.’ ’ De slaapwacht hoorde hem helemaal tot in de bijkeuken bij de aardappelschiller.’
’ Hij krijgt nu elke avond een tabletje voor het slapen gaan.’
’ Dan spreken we dus af dat hij regelmatig door jou gehaald wordt. Rust. Orde. Regelmaat.’
(volgende keer: in en om het rijtjeshuis.)


#259 KASPER & DE TEHUIZEN (vervolg hoofdstuk 3)
Hoe het gebeurde en gedachten over het cijfer nul
Dit was geen buurmeisje dat m’n oude poppenhuis kwam ophalen.
‘Ze zijn er nog niet.’
‘We willen alleen je vriend spreken. De buurman zei dat hij hier logeert.’
Daarna moest Suï meerdere keren aan m’n jongste broer en mij vertellen wat er gebeurd was. Hij vertelde zo verward dat we eerst dachten dat onze moeder nog leefde en dat alleen onze vader in de auto verongelukt was.
In de jaren zeventig was iemand pas met eenentwintig jaar voor de wet volwassen. Daarom mocht m’n jongste broer (14) van de Kinderbescherming niet thuis blijven wonen; hij vertrok naar familie in het noorden van het land. Ik was net achttien geworden en bleef alleen achter in ons ouderlijk huis. Ik moest eindexamen middelbare school doen.
We kregen alle drie een voogd en een toeziend voogd. Aan Kasper werd door de Kinderbescherming niet gevraagd wie hij als voogd wilde; hij kreeg er domweg een toegewezen. In elk geval kwam hij met een groepsleider van Het Anker naar de crematie. Daarna ging hij met dezelfde groepsleider terug naar Het Anker.
In de decennia die volgden, zou (tot op heden) niemand van onze familie, inclusief voogd en voogdes Kasper in een tehuis bezoeken, hem een keer ophalen of hem een verjaardagskaart sturen. Hoewel. Er is één keer een collega van mijn vader bij Kasper langs geweest. Maar deze man werd niet door m’n broer herkend.
Ik heb lang de tijd gehad na te denken over die nul bezoeken. Kan ik daarom van mijzelf een filosofisch onderbouwd antwoord op het cijfer ‘nul’ verwachten? Kun je de nul eigenlijk wel een ‘cijfer’ noemen? Of is dit cijfer meer een teken dan een getal?
Een vroegere wiskundeleraar, die verzot was op het cijfer ‘nul’, heb ik eens horen zeggen: ‘Daar komen nul indianen aan.’ Ook over die zin heb ik nagedacht.
‘Er komen géén indianen aan,’ zou logischer zijn geweest als antwoord op de vraag: ‘Hoeveel indianen komen eraan?’ Maar hij zei ‘nul’ omdat hij dol was op de ontelbare mogelijkheden die dat getal biedt. Zet er een ‘1’ voor en er staat plotseling ‘10’, zet daar nog een nul achter en je hebt ‘100’. In de wiskunde kun je veel uitrichten met een nul en een één.
Deze strip is echter geen antwoord op genoemde nul. Wat kun je zeggen tegen een nul? (Behalve, je rijmt op ‘lul’, of ‘flauwekul’.) Nul betekent niets in Kaspers leven.
Maar ik weet niet of herinneringen zijn hart besturen, zoals dat bij mij het geval is. Afwezigheid kan minstens zoveel invloed hebben op een humeur als aanwezigheid. Familie zegt hem niks, omdat hij nooit meer iemand van hen gezien heeft. Ook vroegere goede vrienden van mijn ouders zag hij nooit meer.
Een enkeling voelde zich hierover duizend jaar na dato schuldig en stuurde mij een ansichtkaart met de tekst: ‘Wat jammer dat we destijds niet meer voor jou konden betekenen.’
Wat kan ik daarop zeggen?
Het is gebleken dat we zonder kunnen.
(Volgende keer: hoe Suï op zijn post bleef, nachtmerries van Kasper, angsten in en om een rijtjeshuis.)

