#257 KASPER & DE TEHUIZEN/ HOOFDSTUK 2 (vervolg)

DE HELD EN EEN KLEINE GESCHIEDENISLES

image

Enfin. De held.
Terwijl bij ons thuis de kamer van Kasper vol en leeg bleef tegelijk, ontmoette ik Bok-Suï-Tan. Is het van belang in te gaan op zijn afkomst? Doet dat ertoe? Is het niet vermoeiend steeds weer afkomst erbij te halen? Hoeveel jaar na dato is het wel niet, huh?

Sommigen dachten dat Suï een indiaan was, of een Japanner. Dat was hij geen van beide. Suï was een Chinees-Indische man. Zijn vader was een peranakan, een Chinees geboren in Nederlands-Indië uit Chinese ouders. Z’n moeder was een Europese uit Duitsland. Ook over haar zijn boeiende dingen te vermelden. Zoals het feit dat ze met haar familie al vòòr WOII Duitsland ontvlucht was, waar het werk in hun juwelierswinkel gaandeweg onmogelijk was geworden. Maar dat verhaal moet Suï maar eens zelf vertellen aan wie het horen wil; deze strip puilt toch al te ver uit naar het verleden.

Zelf was hij ruim na de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië geboren. In ’53. Ik weet niet eens meer of dat in Nederland was, of in Indonesië waar hij als kleuter gewoond heeft in een buitenwijk van een stad op Java. Van het leven daar herinnerde hij zich weinig.

Des te meer wist hij later nog van het kolossale passagiersschip waarop hij met z’n moeder en twee van zijn broers naar Nederland was gekomen. Zijn vader was hen als verstekeling achterna gereisd op een ander schip. Dat weet ik, omdat z’n vader me een keer een krantenknipseltje had laten zien. Uit z’n portemonnee trok hij toen een voddig knipsel, afkomstig uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Daarin stond dat het ongehoord was dat de heer T. tot Nederland was toegelaten omdat zijn vrouw en kinderen hier al waren, terwijl twee andere verstekelingen terug ‘naar huis’ waren gestuurd.
(De aanhalingstekens zijn van mij. Want wat noem je ‘thuis’ in deze context?)

image

Ik was zeker niet Suï’s eerste vriendin. Maar wel de eerste van wie hij de voordeursleutel kreeg en bij wie hij in de weekenden bleef logeren. Ik begon al op m’n zeventiende De Pil te slikken. Dat mocht. Wij waren een hip gezin.

image

We reden langs alle adressen waar we als kinderen (in Nederland) gewoond hadden. Zijn eerste adres was een contractpension in het oosten van het land. Heimwee naar de vroegere koloniale omstandigheden, ‘tempo doeloe’ zei hem trouwens helemaal niks. Zijn familie was ultramodern, bijna Amerikaans in mijn ogen. Grote koelkast, meerdere auto’s, sportief en maatschappelijk succesvol.

image
“M’n moeder vond het er vreselijk vanwege de kleine kamer. Maar m’n broers en ik vonden het geweldig. Er was een golfslagbad in het bos!

image
“En ik kreeg in Nederland van Sinterklaas een speelgoed benzinepompje van metaal.”
“Tjonge jonge.”
(We deelden toen nog een gevoel voor een merkwaardig soort humor.)
“Ha, ha, ha! Een metalen benzinepompje!”

image

Suï fotografeerde alles wat los en vast zat. De laatste foto’s die er bestaan van ons voltallige gezin, zijn afkomstig van zijn camera.

Misschien vraagt iemand zich nu af: hoezo held? Is iemand die houdt van dansen, fotograferen en motorrijden een held? Is dat een stomme mop soms? Maar welk woord moet ik dan gebruiken? “De aanwezige?”
Om een held te worden heb je eerst een extreme situatie nodig. Een plotselinge gebeurtenis waarmee niemand zich raad weet en die ver strekkende gevolgen heeft voor de levens van alle betrokkenen. Er moet een vacature zijn die niet eenvoudig opgevuld wordt door voor de hand liggende personen.

De meeste mensen, weet ik nu, zijn geen helden. De meeste mensen zijn onverschillig. Of bang. Het probleem is niet, om de schrijver Joseph Roth aan te halen, dat ze geen hart hebben. Het probleem is dat hun harten te klein zijn.

(Volgende keer: Wat er gebeurde en daarna).


| mv | Fri, 16 Nov 2018 | 0 reacties |



Reacties:




Commenting is not available in this channel entry.