#263 KASPER EN DE TEHUIZEN (vervolg hoofdstuk 3)

Met twee bussen (één keer overstappen) haalde ik Kasper om de veertien dagen op uit kortverblijfhuis Het Anker voor een weekend thuis in Capelle aan den IJssel.

Oh Capelle, land van de lamelle!
(Correctie: die lamellen waren er toen nog niet, die kwamen later, toen ik al verhuisd was. Voor de ramen van ons oude huis kwamen ze ook te hangen.)


image
’ Hoi Suï.’


image
                                                                ’ Mis je papa en mama?’


image
’ Die zijn dood. Dood. Hè, Suï. Ik wil een poppenjurk kopen.’  - ‘Ja Kas, we moeten er allemaal aan wennen.’


image
’ Kom, we gaan boodschappen doen.’ -  ‘Ik wil me verkleden als de Man van Tollund.’


image
                              ‘Je kan niet als de Man van Tollund mee naar de supermarkt.’


image
                              ‘Dan ga ik als indianenmeisje!’


image
’ Je bent toch geen meid Kasper.’ - ’ Ach, wat geeft dat nou.’ - ’ Het circus Jeroen Bosch.’


image

image
Buurtbewoners…


image

image

Ik krijg heimwee bij het zien van rijtjeshuizen in het algemeen, hoewel ik nooit meer in zo’n wijk wil wonen. De wetenschap dat de voordeuren in die wijken met moeite opengaan, de gedachte dat ze daar tegenwoordig vermoedelijk aan buurtpreventie doen en elkaar met hun groepsapp waarschuwen als er een jongen met een hoodie op door de buurt loopt…

Ik weet het: ik sta stram van de vooroordelen. Daar werk ik aan. Dan zeg ik tegen mijzelf dat lang niet iedereen in zo’n wijk angst heeft voor ogenschijnlijk vreemde buren. Er bestaan altijd uitzonderingen.

Ik heb er in elk geval één gekend, ze was mijn overbuurvrouw:  held nummer twee. Een officiële dit keer, een verzetsheld, een vrouw die in WO II redacteur geweest was van verzetskrant De Vrije Alkmaarder. Na de oorlog was ze een van de eerste vrouwelijke hoofdredacteuren van ons land. Misschien zelfs de eerste.

Als enige in deze graphic novel, noem ik haar bij haar echte naam: Elly Tas-Callo, een vrouw over wie een historicus een monografie zou moeten schrijven. Ze overleed in een Joods bejaardentehuis in Amsterdam. Nu kan ik alleen nog schrijven: dank u wel dat ik in slapeloze nachten aan uw mooie glazen tafel mocht zitten en dat u naar me luisterde; dat Suï uw auto mocht lenen om Kasper mee te halen en te brengen naar Het Anker.
U bent de uitzondering.
De boeken die ik van u kreeg, over kranten en beeldende kunst, staan nog steeds in m’n kast. En als hier heimwee en sentiment beginnen te knagen, dan denk ik aan U, als voorbeeld van iemand die het er nooit bij liet zitten.

[ Volgende keer: hulp van de Nederlandse Staat en een dans.]

 

 


| mv | Tue, 12 Mar 2019 |