GERED DOOR DE STAAT
Het werd zomer. Ik slaagde, vraag me niet hoe, voor het eindexamen aan de middelbare school. Ons ouderlijk huis zou met hulp van mijn voogdes verkocht worden.
Van de Nederlandse Staat kreeg ik maandelijks een wezenuitkering die ik zou blijven ontvangen zolang ik studeerde. De uitkering werd aangevuld door m’n vaders pensioen en was royaal in mijn ogen. Met m’n vijftienhonderd gulden in de maand kon ik een huisje huren, gas, licht en telefoon betalen, eten, kleding, openbaar vervoer, studie- alles.(Wie nu wees wordt, heeft het trouwens financieel aanzienlijk moeilijker, maar dit terzijde.)
Kasper werd in meer opzichten opgevangen door de staat. Hij was door onze ouders al ingeschreven voor een van de eerste gezinsvervangende tehuizen voor verstandelijk gehandicapten in Nederland.
Zou hij toegelaten worden?
Een bepaalde mate van zelfstandigheid was een vereiste: jezelf kunnen aankleden, bijvoorbeeld…
Ik moest altijd de douche voor hem aanzetten zodat hij zich niet zou branden aan heet water.
‘Zo moet het!’