#253 DE KAPITEIN VAN ‘T EX-KOFSCHIP

image

Zie dat schip eens varen, terwijl niemand weet hoe het eruitziet. En die naam!  Die ‘ex’ bij de boeg, alsof het schip zelf verleden tijd is.

En tóch bestaat het, ex of niet. Kijk, daar komt het langszij. Het schip is slecht verlicht.Hangt er een oude olielamp aan de boegspriet?  Dat is niet goed zichtbaar vanaf hier. Maar bij helder weer lijkt de ‘T’-vorm van de mast duidelijk te zien. De kapitein heeft de ‘e’, de ‘i’ en de ‘o’ overboord gegooid: een zeldzaam geval van klinkerhaat.

De kapitein ( een vrouw) beweert echter een liefhebber van Derek Walcotts poëzie te zijn. Die man was onder ons gezegd een klinkervreter: ‘a moon ballooned up from te Wireless Station. O/ mirror…’
Meer zeg ik niet. Lees zelf maar in Another Life. Of beter: Omeros. Levendiger dan Homerus. De kapitein valt bij Homerus in een ronkende slaap. 
‘Te weinig van dattum,’ zegt ze dan verontschuldigend. ‘Die oude Grieken hè.’ Dat is een puntje waaraan ze nog moet werken, beweert ze. (Dat gaat ze niet doen. Dat weet ik van tevoren. Verheug je nergens op, oude Griek.)

Intussen stuurt ze haar schip voorzichtig om een klip waar de bemanningsleden ijskoud op aan willen sturen: de tegenwoordige tijd. Ja hallo! Alsof ‘t ex-kofschip een tijdmachine is en alles wat onomkeerbaar is, kan beredderen in het heden. Dan wil iedereen wel meevaren, nietwaar?

Een enkele keer wordt de kapitein moe van haar schip. Zo boeiend is het niet om vanaf een ezelsbrug commando’s te geven. Het komt voor dat ze tijdens de tocht onbedaarlijk moet lachen. Midden op zee. Ze schrikt er zelf een beetje van. Heeft ze in haar twintiger jaren te veel Albert Camus gelezen soms? Is ze zo doorspekt geraakt van Het Absurde dat ze zelfs haar eigen schip als een absurd vaartuig ervaart?  En als een kapitein haar eigen schip niet serieus neemt, wie dan wel? Staat er aan de kant een houder van sexy fokschapen te grinniken?

Hier moet ze oppassen. Ze zegt tegen zichzelf: ’t Ex-kofschip is níet absurd. Schrijf dat honderd keer honderd keer op. Herhaling is de kracht van de reclame.’

Maar op winderige avonden, als de voltallige bemanning ligt te muiten in het ruim, als de golven tegen de boeg beuken en het zeewater in wraakzuchtige plassen over het dek spoelt… Tsja. Dan komt het voor dat de kapitein zichzelf vanaf de wal op haar ezelsbrug ziet staan.

Ze draagt een verweerde, gele oliejas en een zuidwester. Ze is nog kleiner en ieler dan in het echt. Haar pijp is uitgewaaid. ’t Ex-kofschip kraakt van het vooronder tot aan de top van de mast. Het schip is een stip op zee en de kapitein is een molecuul in die stip. Hoe onbeduidend moet iemand worden voordat ze er eindelijk van doordrongen raakt dat mens en muis evenveel rechten hebben? Wie denkt ze wel dat ze is, huh?

‘Jij wordt straks mèt je schuit begraven,’ zegt haar schaduwkapitein vanaf de wal. ‘Iemand zal op je grafsteen beitelen: “Zij bestede te veel aandacht aan haar schip”. ‘Ha, ha. Net goed.’

Dat zet de echte kapitein niet in haar logboek. Lullige spelgrappen vanaf de wal ondermijnen haar moreel èn dat van de bemanning. Om hier vanaf te komen, tekent ze snel haar schip. Maar neem haar alsjeblieft niet al te serieus. Het is zo’n type…  Kweenie hoor. Alleen thuis is ze thuis, snap je?  En streng! Oeh! Een baard op de tanden. Yek. Je mag nooit eens een spelfout maken met je werkwoorden.


| mv | Tue, 16 Oct 2018 |